Hij schonk schuimende melk uit een kan in de pan die zij in haar handen hield. Voorzichtig, hij mocht niet morsen, zei moeder. Of ze zat bij hem voorop, op de bok, terwijl hij door de Joubertstraat reed. Hij had een olijk hoedje op en lachte als zij lachte bij een harde paardenscheet. Zij verstopte die beelden in zijn blauwe jas, als klinkende munten liepen ze mee in zijn glimmend leren schoudertas. Hij weet hoe het was, terwijl hij naar zijn auto loopt en hoopt op beter weer. Oh, melkboer blijf toch rijden. Met de rammelende kratten bovenop, door de wijken, langs de Karnemelksloot, langs platanen vol bladeren of kaal in de top. U laaft ons nog steeds met melk, cola en meer. Vandaag verklaar ik in het openbaar: de Goudse melkboer is altijd een heer. Frouwkje Zwanenburg