Dag klamboestad.

Gouda, jij kalme
klamme klamboestad.

Dag oud stadhuis, 
dag klinkerstraten.

Ik zeg vaarwel,
dit was dan dat.

Dag Rolstoelsteeg
en dag Sint Jan.

Je bent zo mooi,
ondanks je hobbelgaten.

Dag Kattensingel
en dag Plesmanplein.

Je bent een parel, 
Gouda, wist je dat?

Mijn pen is leeg,
er is genoeg geschreven.

Dag plassen en 
adieu het Groen van Stein.

Wie ook mijn opvolgster
zal zijn, onthoud dit goed:

wat ik verzweeg is 
wat er is gebleven.


Frouwkje Zwanenburg

Mooi meisje

Mooi meisje 
wilde gaan dansen,
met haar blote voeten
in het groene gras.

Stil, maar mooi meisje,
ik zal je wiegen.
Zoals ik je als baby
ooit wiegde en woog.

Met een steen
werd haar kaak 
uit zijn voegen gestukt, 
met een steen 
werd haar gezicht 
van de aarde gedrukt.

Ze werd geschonden
in een nacht 
nat en zwart. 

Stil mooi meisje,
ik zal je wiegen.
Zoals ik je als baby
ooit wiegde en woog.

Ik mocht je 
gekreukelde kleren
niet wassen, 
ik kon je
verstrengelde haren
niet kammen,
ik streelde 
zo kort 
je gewonde gezicht.

Stil maar meisje,
ik zal je wiegen.
Zoals ik je als baby
ooit wiegde en woog.


Frouwkje Zwanenburg

Leo Vroman – negentig

Dag meneer Vroman, mag ik Leo zeggen?
Ooit reed je in een taxi uit de Krugerlaan
en bent al zwervend naar de States gegaan
om in het oor van Tineke jouw woorden neer te leggen.

Ons bloedgestroom, ons hartgeklop bekeek je effectief,
en in je handen leefden steeds het tekenen en schrijven.
In Engels of in Nederlands bezong je onze lijven:
wat ben je mooi from tip to toe, wat heb ik jullie lief.

De tijd, de ruimte die ons scheidt, het valt ons soms wat zwaar.
Door jou wordt dit mooi opgelost: in woorden ben je hier.
Maar wij, wat moeten wij zonder je lieve lach beginnen?

Jij streelde altijd schrijvend huid en haar;
mogen wij jou voor al dat minnen dwars door het papier
één ogenblik hartstochtelijk bloedstollend terugbeminnen?


Frouwkje Zwaneburg

Johnyboy op Gouda NS

Een jazzy gedicht

Dendert een trein voorbij
Gouda NS. Draait Johnyboy
elke week door de dag
blauwplastic zakken in
vuilnisbakken.

Stopt de stoptrein in Gouda.
Schuifelen stromen stervelingen
het perron op, de hel in, de
hal door naar buiten. Wie hoort
nog kogels door spanten fluiten?

Komt de zon op boven
Gouda NS. Begint weer
het wachten, het drentelen,
het hangen. Naar nog zo’n
nacht in de feesttrein

verlangen. Daar is de 
sneltrein. Draait Johnyboy
weer soepel en snel plastic
zakken in de gapende mond
van vuilnisbakken.


Frouwkje Zwanenburg

Het Goudse klokkenspel

(Liedje op de melodie van het klokkenspel.) 

Meer dan zevenhonderd jaren
zitten wij verstopt in ’t stadhuis.
Kijk, de poort staat opengeschoven,
Gouda wordt weer stad, met rechten incluis.

Naar ons kijken armen, rijken,
burger, koopman en toerist.
Jonge paren, Gouwenaren,
samen met een engel die ons mist.

Floris gaf zojuist de rechten
aan de stad met Cats aan het hoofd.
Samen schuiven zij naar binnen,
maar ze keren terug, dat is beloofd.

Ja, ze keren terug, dat is beloofd.


Frouwkje Zwanenburg

Hoge geheimen

Wij zijn de hoge geheimen
ooit door de broeders Crabeth 
eerst op cartons getekend
daarna in het lood gezet.

Eeuwenlang horen wij voeten,
zij lopen maar in en maar uit.
Reizigers die gidsen ontmoeten,
de peter, de drager, de bruid.

Wij zijn de broze glazen
met beelden van eeuwen her.

Ooit werden wij verstopt.
Nu heeft de St. Jan zich ontpopt
en staat in haar statige stilte
te stralen als de Kerstnachtster.

Frouwkje Zwanenburg

Vreemdeling

ik ben een vreemdeling
in deze stad
ik zoek een huis

ik wandel door de straten
en sta stil bij de kerk,
ik droom van werk
bij het beeld van de drukker

een vreemdeling ben ik
in deze stad

breng mij mijn vrouw en kinderen of
breng mij mijn vrijheid of

een vreemdeling blijf ik
in deze stad
verraad me niet
sla je mantel om me heen

Frouwkje Zwanenburg

Lentedag

In de Joubertstraat
spelen kinderen in de tuinen
in de bomen zingen mussen 
auto’s racen langs de huizen 
roddels sluipen langs de gevels 
liefdes kruipen in het kussen
gras groeit in de middenberm 
onder de platanen. En wit 
en paars en overal bloeien 
de krokussen daartussen.

Frouwkje Zwanenburg

Ode aan de melkboer

Hij schonk schuimende melk

uit een kan in de pan die zij

in haar handen hield. Voorzichtig,

hij mocht niet morsen, zei moeder.


Of ze zat bij hem voorop, op de bok,

terwijl hij door de Joubertstraat reed.

Hij had een olijk hoedje op en lachte

als zij lachte bij een harde paardenscheet.


Zij verstopte die beelden in zijn blauwe jas,

als klinkende munten liepen ze mee

in zijn glimmend leren schoudertas.

Hij weet hoe het was, terwijl hij


naar zijn auto loopt en hoopt op beter weer.

Oh, melkboer blijf toch rijden. Met de

rammelende kratten bovenop, door de

wijken, langs de Karnemelksloot, langs platanen


vol bladeren of kaal in de top. U laaft

ons nog steeds met melk, cola en meer.

Vandaag verklaar ik in het openbaar:

de Goudse melkboer is altijd een heer.


Frouwkje Zwanenburg