Kaarsjesavond

Bij het kijken in je ogen, verdord 
als de toekomst van je land, dat je 
achterliet, ontroostbaar, voel ik tussen 
de tranen op de mat, de veerkracht
 
om te lopen, een kind in je armen, dat 
is vernoemd naar je moeder die je 
net begroef, omdat haar benen 
te langzaam waren voor de vijand. 

Je omarmt. Ik troost. Fluister in je oor 
door het stof in je haren dat wij 
het land van hoop en licht zijn. Jij kijkt
 
of ik het leven in mijn ogen heb, dat ik je 
wil geven en ik sla ze neer. De twijfel die
ons laat rillen in het donker. Kom binnen.

Ruud Broekhuizen

Meisje met hoofddoek in de sneeuw

Zachtjes hurkt ze door haar knieën 
Haast teder kust de schoen haar bil
Buigt haar hoofd zwaarlijk naar beneden
Plukje zwart valt van onder haar doek 
Haar hand steekt van links naar voren 
De wijsvinger priemt omlaag
Ze schrijft diepe letters in de sneeuw
Die bijna de stoeptegel raken
En om het laatste punt te maken
Strekt haar hele arm zich uit
Haar evenwicht bewaart ze
Dicht tegen haar frêle lijf 
Dat bonig beeft en bibbert
In één snelheid herrijst het lichaam
  

Tot alle tekens zijn neergezet 
En draait ze rug naar haar buik
Met de schouders recht omhoog
Stapt ze herinneringen in het wit
De vlokken vullen de geblokte letters
Over een uur en misschien wat minuten
Zijn haar letters volgedwarreld
Met vlokken en vergeten
Kan niemand de hoop meer lezen
Dat het nooit meer donker wordt

Ruud Broekhuizen