Zachtjes hurkt ze door haar knieën Haast teder kust de schoen haar bil Buigt haar hoofd zwaarlijk naar beneden Plukje zwart valt van onder haar doek Haar hand steekt van links naar voren De wijsvinger priemt omlaag Ze schrijft diepe letters in de sneeuw Die bijna de stoeptegel raken En om het laatste punt te maken Strekt haar hele arm zich uit Haar evenwicht bewaart ze Dicht tegen haar frêle lijf Dat bonig beeft en bibbert In één snelheid herrijst het lichaam Tot alle tekens zijn neergezet En draait ze rug naar haar buik Met de schouders recht omhoog Stapt ze herinneringen in het wit De vlokken vullen de geblokte letters Over een uur en misschien wat minuten Zijn haar letters volgedwarreld Met vlokken en vergeten Kan niemand de hoop meer lezen Dat het nooit meer donker wordt Ruud Broekhuizen