Klimop tegen de ruiten. Stof van jaren. Oude sporen van regen. In de hoek van het venster zit een kruisspin gepropt. Dit is mijn huis niet. Het meubilair staat mij tegen. Andermans lepel voelt vreemd in mijn mond. Hoe ik ook vocht, ik ben niet veranderd. Niet deze kamer, de tochtige gang; ík breng in dit huis de leegte. Stilte belaagt mij. Ik word er gek van. Ik wil lawaai. Waar zijn de kinderen?! Ik verspeelde mijn grootste geluk, ben ik bang. Jan Graafland