Stel

dat de stad een huiskamer is 
de deur staat altijd open 
gasten blijven hangen
in gesprek met een ander 
omdat ze ‘en passant’ 
een metgezel herkennen 
in een voorbijganger

in zo’n plaats wordt gejaag 
vervangen door aanwezig zijn

geef Gouda een bank om op neer
te ploffen en we vullen de ruimte
met ontmoeten en vinden

en in elke groet bouwen we 
een thuis

Klara Smeets

Jongetje op het Bolwerk

Ik sta bij het Bolwerk te wachten voor rood
Komt naast mij een donker jongetje staan
Ik bekijk hem wat beter
Mijn oog valt op een witte pluk haar

Hee man, jij wordt al grijs, zeg ik spontaan
Hij kijkt mij aan met heldere ogen
Da's witte verf, reageert hij
We hebben de kamer geschilderd vandaag

Is het mooi geworden? vraag ik dan maar
Ja, want die muur is nu helemaal wit
En die andere zwart.
Zwart? Ja, dat je de televisie beter kan zien

Het licht springt op groen
En het jongetje schiet er vandoor

Op zijn kleine fiets met veel te laag zadel
Zie ik hem slingerend het kruispunt over gaan

Boodschappen in de stad doe ik met de fiets. Ik moet vaak langwachten voor de verkeerslichten op het kruispunt bij het Bolwerk. Ik kijk dan maar of er om mij heen iets te beleven valt.