Gouda, jij kalme klamme klamboestad. Dag oud stadhuis, dag klinkerstraten. Ik zeg vaarwel, dit was dan dat. Dag Rolstoelsteeg en dag Sint Jan. Je bent zo mooi, ondanks je hobbelgaten. Dag Kattensingel en dag Plesmanplein. Je bent een parel, Gouda, wist je dat? Mijn pen is leeg, er is genoeg geschreven. Dag plassen en adieu het Groen van Stein. Wie ook mijn opvolgster zal zijn, onthoud dit goed: wat ik verzweeg is wat er is gebleven. Frouwkje Zwanenburg
Maand: september 2005
Nijlpaard
Het heeft dik gesneeuwd en licht gevroren. Het nijlpaard van de stad heeft witte hoedjes op zijn oren. Frouwkje Zwanenburg
Mooi meisje
Mooi meisje wilde gaan dansen, met haar blote voeten in het groene gras. Stil, maar mooi meisje, ik zal je wiegen. Zoals ik je als baby ooit wiegde en woog. Met een steen werd haar kaak uit zijn voegen gestukt, met een steen werd haar gezicht van de aarde gedrukt. Ze werd geschonden in een nacht nat en zwart. Stil mooi meisje, ik zal je wiegen. Zoals ik je als baby ooit wiegde en woog. Ik mocht je gekreukelde kleren niet wassen, ik kon je verstrengelde haren niet kammen, ik streelde zo kort je gewonde gezicht. Stil maar meisje, ik zal je wiegen. Zoals ik je als baby ooit wiegde en woog. Frouwkje Zwanenburg
Leo Vroman – negentig
Dag meneer Vroman, mag ik Leo zeggen? Ooit reed je in een taxi uit de Krugerlaan en bent al zwervend naar de States gegaan om in het oor van Tineke jouw woorden neer te leggen. Ons bloedgestroom, ons hartgeklop bekeek je effectief, en in je handen leefden steeds het tekenen en schrijven. In Engels of in Nederlands bezong je onze lijven: wat ben je mooi from tip to toe, wat heb ik jullie lief. De tijd, de ruimte die ons scheidt, het valt ons soms wat zwaar. Door jou wordt dit mooi opgelost: in woorden ben je hier. Maar wij, wat moeten wij zonder je lieve lach beginnen? Jij streelde altijd schrijvend huid en haar; mogen wij jou voor al dat minnen dwars door het papier één ogenblik hartstochtelijk bloedstollend terugbeminnen? Frouwkje Zwaneburg
Johnyboy op Gouda NS
Een jazzy gedicht Dendert een trein voorbij Gouda NS. Draait Johnyboy elke week door de dag blauwplastic zakken in vuilnisbakken. Stopt de stoptrein in Gouda. Schuifelen stromen stervelingen het perron op, de hel in, de hal door naar buiten. Wie hoort nog kogels door spanten fluiten? Komt de zon op boven Gouda NS. Begint weer het wachten, het drentelen, het hangen. Naar nog zo’n nacht in de feesttrein verlangen. Daar is de sneltrein. Draait Johnyboy weer soepel en snel plastic zakken in de gapende mond van vuilnisbakken. Frouwkje Zwanenburg
Het Goudse klokkenspel
(Liedje op de melodie van het klokkenspel.) Meer dan zevenhonderd jaren zitten wij verstopt in ’t stadhuis. Kijk, de poort staat opengeschoven, Gouda wordt weer stad, met rechten incluis. Naar ons kijken armen, rijken, burger, koopman en toerist. Jonge paren, Gouwenaren, samen met een engel die ons mist. Floris gaf zojuist de rechten aan de stad met Cats aan het hoofd. Samen schuiven zij naar binnen, maar ze keren terug, dat is beloofd. Ja, ze keren terug, dat is beloofd. Frouwkje Zwanenburg
Hoge geheimen
Wij zijn de hoge geheimen ooit door de broeders Crabeth eerst op cartons getekend daarna in het lood gezet. Eeuwenlang horen wij voeten, zij lopen maar in en maar uit. Reizigers die gidsen ontmoeten, de peter, de drager, de bruid. Wij zijn de broze glazen met beelden van eeuwen her. Ooit werden wij verstopt. Nu heeft de St. Jan zich ontpopt en staat in haar statige stilte te stralen als de Kerstnachtster. Frouwkje Zwanenburg
Vreemdeling
ik ben een vreemdeling in deze stad ik zoek een huis ik wandel door de straten en sta stil bij de kerk, ik droom van werk bij het beeld van de drukker een vreemdeling ben ik in deze stad breng mij mijn vrouw en kinderen of breng mij mijn vrijheid of een vreemdeling blijf ik in deze stad verraad me niet sla je mantel om me heen Frouwkje Zwanenburg
Lentedag
In de Joubertstraat spelen kinderen in de tuinen in de bomen zingen mussen auto’s racen langs de huizen roddels sluipen langs de gevels liefdes kruipen in het kussen gras groeit in de middenberm onder de platanen. En wit en paars en overal bloeien de krokussen daartussen. Frouwkje Zwanenburg
Ode aan de melkboer
Hij schonk schuimende melk uit een kan in de pan die zij in haar handen hield. Voorzichtig, hij mocht niet morsen, zei moeder. Of ze zat bij hem voorop, op de bok, terwijl hij door de Joubertstraat reed. Hij had een olijk hoedje op en lachte als zij lachte bij een harde paardenscheet. Zij verstopte die beelden in zijn blauwe jas, als klinkende munten liepen ze mee in zijn glimmend leren schoudertas. Hij weet hoe het was, terwijl hij naar zijn auto loopt en hoopt op beter weer. Oh, melkboer blijf toch rijden. Met de rammelende kratten bovenop, door de wijken, langs de Karnemelksloot, langs platanen vol bladeren of kaal in de top. U laaft ons nog steeds met melk, cola en meer. Vandaag verklaar ik in het openbaar: de Goudse melkboer is altijd een heer. Frouwkje Zwanenburg