Tussen de schuifdeuren van de stad

Gooi je haar nu maar los
en stort je in de armen van de stad!
laat je inspireren en beleven
en zorgeloos zinken
in deze lange zaterdag
van een verloving
met adembenemende kleinkunstenaars
volg op blote voeten
hun verleidelijke pad

Omhels met zachte armen
dansende dichters
hartstochtelijke harpistes
en serieuze cellistes

Sluit heel even je ogen
laat je ontmoeten
ontroeren en ontvoeren
door jongens van de straat naar achter de kerk

Laat je genieten
tussen de schuifdeuren van de stad
op een zolder, een terras en in het zachte gras
of in een kamer en suite
en weet dan

hier komen zingende springende stadskinderen van

Over de brug

Ook wij zijn aan het moorden
Op zijn zachtst gezegd met woorden
eerst in het hoofd, vervolgens op twitter of erger

Kunnen we nog zijn als in een kindergeheim
Steentjes gooiend in het water
Geen verleden maar: als dan en: later
Ik aan jouw kant, jij aan die van mij
Woorden van haat er
drijven er steeds minder voorbij

En dan bouwen we samen een brug
Dan ben ik de pijler en jij
de sterke rug
En dan spelen we dat er hier
onder ons geen kloof zal zijn maar een rivier
En dat dan de nevel boven de rivier langzaam optrekt
En dat dan het water een helder inzicht opwekt
Helderder dan het water uit de diepste bron
En dat dan God, alle sterren, de maan en de zon
boven en onder onze brug
gewoon van ons samen zijn


En dan ben ik die duif van honderd pond
en dan land ik op jouw rug!

Groene Hart

Hier worden wij verwacht. Kwaal en klacht zijn niet aan tijd gebonden
ze ontstaan uit het onschuldige niets; vaak beginnend op de dag
en doorwoekerend in de nacht

Hier regeren de traagheid van minuten en de snelheid van het handelen
over het lijdzame wachten, de verborgen angst, de afgewende blik
Alleen een kind zal schreeuwend aan de arm van zijn moeder trekken
om haar naar buiten te dwingen. Het heeft gelijk
Het wil weten of de zon nog opkomt, de vogel nog vliegt, de bloesem nog valt

Dit is het Groene Hart van het leven, het helen, de geboorte
soms ook van het allerlaatste uur
van een warm bloedrood sijpelen op een koud smetteloos wit
van het stelpen en van het zorgzame toedekken

De dag breekt aan, de schoonmaker begint aan zijn taak
Hij zingt op het ritme van zijn bewegingen
Hij zingt en hij wist de angst van de nacht weg. Hij zingt en hij groet

Het betert, het klaart snel op

Lentegezicht

De stad toont ineens een ander gezicht
we komen voorzichtig uit de winterstand
we begroeten elkaar met een lach
en een traan, als na een lang weerzien
onze blik weer naar buiten gericht

De stad toont ineens een ander geluid
vogels kwinkeleren en fluiten hun verhalen
ze twitteren over korte broeken en rokjes
en blote voeten in sandalen
het carillon zet in met een lentelied

De stad geeft ineens een ander gevoel
de dagen dragen de belofte van het licht
stralend over bruggen, sloten en verlaten
de nieuwe dag voelt niet verplicht
maar als een geloof
om nu een nieuw venster te openen
Om nu te beginnen aan een nieuw gedicht

Het zou zomaar zomer kunnen worden

Hollandsche IJssel

Terwijl ik hier stroom en
de weilanden hierachter nog loeiend groen zijn
de sloten daartussen nog kwakend kroos zijn
de reiger op de dijk lijkt te twijfelen of hij zal dalen

Terwijl ik hier stroom en
de regen niet hoost, het water niet stijgt
de nacht toch verdwijnt, de zon alweer schijnt
de bodem niet verdrast of vermoerast
het veen niet inklinkt of oxideert tot wat het ooit was

Terwijl ik hier stroom en jij
aan een dis van zuurstof en klei,
je stadsgezicht weergaloos laat spiegelen in mij
je verwonderend over het komen en gaan van het tij

Terwijl ik hier stroom
langs natuurlijke oevers en Schielands hoge dijk
het hoogteverschil ongelijk maar toch in een evenwicht
als een weegschaal met aan weerszij het juiste gewicht
en het koud zorgvuldig wordt ingewisseld voor goud

daalt de reiger precies in dit ogenblik

 

Hollandssche IJssel is geschreven naar aanleiding van de zakkende grond en het versterken van de dijken in Gouda. Het is geschreven vanuit het perspectief van de IJssel.

Binnen stadsmuren

Er nestelt zich een denkbeeld in mijn hoofd
wij zijn een moederloos gezin en ieder gaat
zonder enig beraad zijn eigen gang

Het bad stroomt langzaam over want ik ben
de vollopende kuip weer straal vergeten
mijn zussen sussen zachtjes mijn geweten
en scheuren vlug het druipnatte behang
in lange stroken van de schimmelige muren

Een broer speelt argeloos in de achtertuin
klimt in de boomhut; de eik wordt echter met geweld
gegrepen in de volle kruin en bruusk geveld door vader
Die heeft aan kinderspel een broertje dood

De eerste scheur loopt als een gebarsten ader
-nog zonder erg- dwars door de gevel van ons huis

Een vallend boomdeel vermorzelt glas in lood
breekt ruw door het timpaan wij zien het lijdzaam aan
en zwijgen stom omwille van de buren

Behouden wij het recht om uit te dagen
kunnen we de buit nog vangen en verdelen
en kan het ons een ziertje schelen
dat iemand hier om iets of iemand anders geeft?

Een witte lelie bloeit behoedzaam binnen onze muren

Binnen stadsmuren: de Turfmarktkerk in Gouda is in ernstig verval geraakt. Sicut lilium inter spinas – als de lelie tussen de doornen – was de tekst in één van de gebrandschilderde ramen. De kerk staat op de nominatie om gesloopt te worden.

Stadsberichten

De woorden drijven stil door ’t verlaat
omgekeerd, gespiegeld
in een vreemdsoortig schrift

Een hond, staand op een boeg,
blaft staccato zijn vaarwel
tot hoog over de sluis
naar verderop
waar juist
de dichter gaat

en zwijgt dan in het Mallegat
De enorme sluisdeuren heffen zich
om beurten
In het kielzog
buitelen de woorden
plotseling uitzinnig mee
in de watermacht

en stromen langzaam verder
door de rivieren navelstreng
Ze komen pas bij zinnen
in het zicht van de zee
waar ontheemd
de dichter wacht

Gouda bij nacht

Van bovenaf ziet de stad er niet anders uit 
Nietsvermoedende mensen
komend en gaand wie weet waarheen 
De Goudse contouren en grenzen 
onmiskenbaar herkenbaar
Maar van binnen broeit er iets

Het is nog licht. De avond valt voor het eerst weer helder 
en zacht
Een enkel wolkje aan de lucht 
Een wethouder fietst
eenzaam weg van het Huis van de Stad

Iets grijpt ons dan naar de keel we weten niet wat 

Van bovenaf ziet alles er nog hetzelfde uit
Van binnen broeit er iets 
Het gaat over grenzen 
Het gaat over politiek
De teerling wordt geworpen
De nacht valt radeloos over onze stad 

2016 Het is december

Het is december
het vriest de sloten dicht
‘t verstijfde water dekt als een dunne deken
de half vergane bladeren in de singels doorzichtig toe
Je spot het ijs. Je hebt de zwakke plekken al gezien
De schaatsen onder, de handen op de rug daar ga je dan
Je vlucht. Je vliegt. Je ijst ervan. Je schaatst de krassen uit je ziel
Je komt van ver, uit een woestijn, maar later wil jij koning zijn van het bevroren water

Gouda. Blekerssingel. Ochtend. Kwart voor tien

Het is december
het schittert kaarsjeslicht
de samenzang opent de harten van de mensen
verwondert, verlicht, strijkt oude wonden helend dicht
Je bent precies op tijd, staand in het stilleven van verdraagzaamheid
dicht bij de boom, het hoofd geheven dan zet je in
Je zingt. Je zweeft. Je gloeit ervan. Je zingt de butsen uit je ziel
Je bent van hier. Je hoort erbij. Kind van de stad. Vrede is ook jou gegeven.

Markt Gouda. Avond. Iets voor zeven

Hanneke Leroux

stad van geluk

verlangens liggen op straat
ik struikel erover

stervende in het hospice
nu beter hier dan ergens anders

bajes-verlater
hoopt op tweede kans

werkloze op een betaalde baan
winkelbediende op behoud van werk
zzp-er op nog een klus

kind hoopt op overgaan
desnoods met hakken over de sloot

gelukzoeker gevlucht
uit oorlogshel
gelúkt! mag ik hier schuilen?

kom we gaan aan tafel
delen verlangen-beetjes


Aart Both