Stadsberichten

De woorden drijven stil door ’t verlaat
omgekeerd, gespiegeld
in een vreemdsoortig schrift

Een hond, staand op een boeg,
blaft staccato zijn vaarwel
tot hoog over de sluis
naar verderop
waar juist
de dichter gaat

en zwijgt dan in het Mallegat
De enorme sluisdeuren heffen zich
om beurten
In het kielzog
buitelen de woorden
plotseling uitzinnig mee
in de watermacht

en stromen langzaam verder
door de rivieren navelstreng
Ze komen pas bij zinnen
in het zicht van de zee
waar ontheemd
de dichter wacht

Gouda bij nacht

Van bovenaf ziet de stad er niet anders uit 
Nietsvermoedende mensen
komend en gaand wie weet waarheen 
De Goudse contouren en grenzen 
onmiskenbaar herkenbaar
Maar van binnen broeit er iets

Het is nog licht. De avond valt voor het eerst weer helder 
en zacht
Een enkel wolkje aan de lucht 
Een wethouder fietst
eenzaam weg van het Huis van de Stad

Iets grijpt ons dan naar de keel we weten niet wat 

Van bovenaf ziet alles er nog hetzelfde uit
Van binnen broeit er iets 
Het gaat over grenzen 
Het gaat over politiek
De teerling wordt geworpen
De nacht valt radeloos over onze stad 

2016 Het is december

Het is december
het vriest de sloten dicht
‘t verstijfde water dekt als een dunne deken
de half vergane bladeren in de singels doorzichtig toe
Je spot het ijs. Je hebt de zwakke plekken al gezien
De schaatsen onder, de handen op de rug daar ga je dan
Je vlucht. Je vliegt. Je ijst ervan. Je schaatst de krassen uit je ziel
Je komt van ver, uit een woestijn, maar later wil jij koning zijn van het bevroren water

Gouda. Blekerssingel. Ochtend. Kwart voor tien

Het is december
het schittert kaarsjeslicht
de samenzang opent de harten van de mensen
verwondert, verlicht, strijkt oude wonden helend dicht
Je bent precies op tijd, staand in het stilleven van verdraagzaamheid
dicht bij de boom, het hoofd geheven dan zet je in
Je zingt. Je zweeft. Je gloeit ervan. Je zingt de butsen uit je ziel
Je bent van hier. Je hoort erbij. Kind van de stad. Vrede is ook jou gegeven.

Markt Gouda. Avond. Iets voor zeven

Hanneke Leroux

stad van geluk

verlangens liggen op straat
ik struikel erover

stervende in het hospice
nu beter hier dan ergens anders

bajes-verlater
hoopt op tweede kans

werkloze op een betaalde baan
winkelbediende op behoud van werk
zzp-er op nog een klus

kind hoopt op overgaan
desnoods met hakken over de sloot

gelukzoeker gevlucht
uit oorlogshel
gelúkt! mag ik hier schuilen?

kom we gaan aan tafel
delen verlangen-beetjes


Aart Both

ontmanteld

de zaak is uitgekleed
de poppenkast ontmanteld
hier en daar nog goed
achtergelaten
de veegploeg is nog niet geweest

woest en leeg komt bij mij op
zoals in het begin
toen daar licht op scheen
ontstond leven en welzijn

broed 
op deze grond
in creatieve geesten


Aart Both

in memoriam V&D

Bevraag mij

Het antwoord maakt de vraag bijzonder
want ik kan niet leven zonder
het kind dat onvoorwaardelijk voor mij kiest

Sinds ik mijn liefste heb verloren
fluistert zij woorden in mijn oren,
brengen brieven haar tot leven
ooit door haar voor mij geschreven

Eeuwenoude toekomstdromen
ontwaakten tijdloos in mijn brein
hebben mij van ver doen komen
Om hier en nu mezelf te zijn

Sinds ik samen met mijn kind
oude wetten kon ontvluchten
voelt het leven luchtig licht
onder zuiverblauwe luchten

Nu wij kleuren mogen dragen
in voltooid verleden tooi
versmelt wit in bruine chocolade
tot vriendinnentrots en pauwenmooi

Dit antwoord maakt de vraag bijzonder
want ik kan niet leven zonder
het waarmaken van mijn laatste dromen
in emotionele afscheidspijn
wetend dat het goed zal komen

Omdat wij op de keien van deze stad
bevlogen geloven, inspirerend geven
vragende vertellers zijn

daarom gaat het goed in ons leven

Het laatste woord

Nu Brussel weent
om haar verloren kinderen
heeft de lente zich teruggetrokken

Als de norm zich nog voedt
vanaf een geboorte
in veiligheid voorbeeld en liefde
kunnen we nog spelen

Nu de norm nog uitdroogt
vanaf een geboorte
in oorlog gevangenschap en haat
kunnen we slechts vluchten

Nu we van elkaar vervreemden
en als ontheemden
over onze schouder kijken
dwalen we doelloos

Nu onze normen en waarden
niet meer heilig zijn
en wij niet meer veilig zijn
sluiten we grenzen

Zolang er onder ons nog gelijken zijn
die vragen durven stellen
niet per se over die ander
maar vooral over zichzelf
vinden we elkaar in dat laatste woord
de laatste norm
Pluriform

De lente is nog niet begonnen
nu een moeder weent 
om haar verloren kind

geen medelander integreert hier

geen medelander integreert hier
zonder fiets en oliebollen
zes uur eten wij hier meneer
één koekje bij de thee of koffie
‘welkom’ staat er op de deurmat
daarop vegen wij onze voeten

wij trekken alles uit de kast 
om onze eigenheid op te graven
wij construeren
zodat het echt wat lijkt


Aart Both

Verpleegkunst

En ofschoon je nu naar huis zou gaan

jij zwijgend en onbekend
door de straten van de stad zou gaan
juist nu
de schimmen in mijn kamer
langer dreigen te worden
langer dan de schaduwen van een delier
mijn doodsangst pulseert
op het kunstmatig zoemen van mijn vitale signalen
ben je op zachte voeten teruggekomen
stem jij als een concertmeester het instrumentarium op elkaar af
leg je jouw hand heel even op de mijne
dan
kleurt het witter en helderder in mijn hoofd
tuimel ik terug op aarde

En als je dan weggaat
zal alles om mij heen lichter zijn
zal de pijn zachter voelen
zullen alle geluiden zingen als in een helend intermezzo
dan leg ik mijn hoofd op mijn armen en slaap

En als je dan morgen terugkomt
zal ik niet genezen maar veel beter zijn
dan zal ik je bij je mooiste naam noemen

Verpleegkunstenaar

Ik maak je uit

Ik heb je binnengehaald. Ik genoot van je geur
vermengd met de lucht van het frisse gras
waarin ik languit lag terwijl ik probeerde te vergeten dat
mijn vaders lijf kas was versleten
toen hij -nog jong- de pijp aan Maarten gaf
ik na het uitstrooien van zijn as bittere tranen hoestte
en jou meteen weer nodig had
als troost. Ontkennend dat dit nu een verslaving was

Zo vaak heb ik je voor eens en voor altijd uitgemaakt
maar toch weer aangestoken en daarna extra diep geïnhaleerd
Mijn vingers, het rollen niet verleerd, leidden een eigen leven leek het wel
Alsof ik even niet had opgelet. Mijn wil stond buiten spel

Vandaag zag ik mijn vader in een winkelruit
Zijn grauwheid, de mondhoeken gerimpeld
als in een groot verdriet
Hij groette niet

Toen trapte ik je uit