Het liefste ben ik uit de tijd loop ik op klompen draag ik ruwe wol heb ik die vormeloze vilthoed op wat is dat toch met mij? De handelaren in oud ijzer weten precies waarvoor ze komen behoud van energie want niets verdwijnt uit dit heelal en nooit komt er iets bij. Wat er is, dat was er altijd al materie, leven, pijn toch, in het diepste van mijn wezen voel ik er schuilt iets nieuws in mij.
Auteur: Jan Graafland
Grond
De grond die mij het plezier verschaft van het simpele graafwerk bergt de diepte waarnaar ik verlang. Wortelstelsels, wormgangen, weefsel van schimmeldraad, gitzwart en glimmer in een groots verband. Waar weerloos de salamander winterslaapt, deze wereld trekt mij meer dan de hemel zelf.
Buitengewoon
Sinds de algeest opdaagt in zijn gedachten zie je dat de mensen hem ontwijken. Ze zeggen dat hij gek is. Niemand durft hem nog recht aan te kijken. Hij kraamt wartaal uit, heet het springt van de hak op de tak op fantastische wijze met de fijnmotoriek van de mier via de uiterste, trage raderen van het universum naar het einde. Ze volgen hem niet. Niemand raakt graag het spoor bijster. De enkeling die het aandurft met je vader mee in de waanraket op te stijgen, totaal losraakt en voor het eerst van zijn leven de allesbegrijpende boog meebeschrijft, die beseft opeens hoe godvergeten beperkt normale mensen zijn.
Visser
Wat in de man opleven wil, wordt met pillen in de kiem gesmoord. De uitdovende vader wil zon en schitterend water, een rustige dobber om naar te staren en heel veel blinkende vis.
De mierenmaker
Je wordt wakker vanwege gestommel beneden. Dertien treden en je staat in de kamer. Daar zitten je moeder, oom Niek en de buurman te wachten op de dokter. Er is weer gedonder met je vader. Hij toont zijn bewakers het miertje dat haastig over zijn hand loopt. Hoe feilloos dat mechaniekje werkt en wat een prestatie dat is van de maker. ‘Heb ik gemaakt’, spreekt hij ernstig.
Graafland de grondwerker
Hij is een grondwerker, graaft met de spade geulen voor kabels. Dom werk dat hij ophemelt. Hij verkondigt dat hij ertoe geroepen is, niet voor niets Graafland heet en dat het familiewapen drie bergjes aarde verbeeldt. Geeft hij hoog op, hij geraakt aan de grond.
Meisje achter de kerk
Pas achter de kerk werd het wat stiller Een paar duiven rommelden langs de rand Ik trof er een meisje Ze zat in haar eentje op de bank te likken aan een ijsje Ik groette haar Zij groette mij opgewekt terug Zit je daar vaker? vroeg ik toen maar Mhmm, iedere vrijdag zei ze Dit is mijn lievelingsplek Ze hield haar blik constant op het poortje viel mij op Voert het je naar vroeger terug? waagde ik Misschien, antwoordde zij kort En sierlijk onderschepte ze een kloddertje
Ik sprak een meisje op het Achter de kerk. Dit ontmoetinkje was zo kort en vanzelfsprekend dat ik de schoonheid ervan eerst over het hoofd zag. Later, toen het momentje mij weer voor de geest kwam, promoveerde ik het tot het maandgedicht van november 2010
Meidoorn bij de St-Jan
In stilte bewaren Oude muren en klinkers De geheimen Van het verleden In een stille strijd Van eeuwen Ontwrong zich de meidoorn Aan de knellende stenen Het getergde hout Reikt naar de hemel Vindt rust bij de sterren Die in witte bloesems spreken
Achteraf denk ik dat dit gedicht de jury een belangrijke aanzet gaf om mij tot nieuwe stadsdichter van Gouda te verkiezen. Het gedicht dateert dus van iets voor mijn stadsdichtersperiode.
Jongetje op het Bolwerk
Ik sta bij het Bolwerk te wachten voor rood Komt naast mij een donker jongetje staan Ik bekijk hem wat beter Mijn oog valt op een witte pluk haar Hee man, jij wordt al grijs, zeg ik spontaan Hij kijkt mij aan met heldere ogen Da's witte verf, reageert hij We hebben de kamer geschilderd vandaag Is het mooi geworden? vraag ik dan maar Ja, want die muur is nu helemaal wit En die andere zwart. Zwart? Ja, dat je de televisie beter kan zien Het licht springt op groen En het jongetje schiet er vandoor Op zijn kleine fiets met veel te laag zadel Zie ik hem slingerend het kruispunt over gaan
Boodschappen in de stad doe ik met de fiets. Ik moet vaak langwachten voor de verkeerslichten op het kruispunt bij het Bolwerk. Ik kijk dan maar of er om mij heen iets te beleven valt.
Heldere nacht
De vollemaan verheft zich boven de stad Wit maakt zich los van zwart Tussen duister en licht Worden scherpe grenzen getrokken vannacht De Gouwe is een zilveren gracht Zijn kade een met varens bedekt fundament Voor de pilaren van de visbanken Die in het maanlicht een tempel maken Bij de aanblik van dit Komt de onontwijkbare vraag op je af: Waar sta ik?
Het maandgedicht van december 2010 moest gaan over Gouda in midwintertijd, over Kerst en Sinterklaas vond ik. Ik vroeg me af hoe ik dat allemaal bij elkaar gedicht moest krijgen. Tot ik op een nacht wakker werd vanwege licht in mijn slaapkamer. Het bleek volle maan.