Rellen

Als verveling frustratie wordt
Je zat bent van elke rotkop
Plat ben van het liggen
in je stinkende kot
En je je niet wil schikken in je lot

Dan rap je, rap je
naar de straat
trap je, trap je
naar blauw op straat

En kick je, kick je, keihard,
naar wat je niet naar buiten laat
niet naar je makkers, je girls
toe laat

gedaan met je lockdown
gedaan met wat me is aangedaan
Ik heb hier niet om gevraagd
hebben ze jou soms iets gevraagd?

ik hou scherven in mijn handen
Hou de scherven in mijn hart

 

De muren je plat slaan
En jij ook wil plat slaan

Peter Noordhoek


Holocaust herdenking

De Talmud zegt:
een woord is één munt waard
Een stilte twee

En elke naam is een stilte
een woord en nog
een stilte waard

Vooraf, de stilte van verwachting
van hoop, de voorzetting
door generaties heen

Dan na de geboorte het woord:
de klank die beeld en daden
hoorbaar maakt, de naam geraakt

En dan de stilte van het niet meer zijn
woorden bij het afscheid
STIL, stil, stil gehoord

Tsja

Zo zou het moeten zijn
Mag het moeten zijn

Maar soms moeten namen
juist opnieuw worden gehoord

om wat uit onze stad is opgehaald
afgevoerd, vervoerd en vermoord

En daarom zijn op onze Goudse straten
in stilte, woord en Stolperstein

hun namen steeds opnieuw te horen
gaat geen woord of stilte verloren

Peter Noordhoek

Gedicht geschreven naar aanleiding van de Holocaust herdenking op 27 januari 2021

Peter Noordhoek is dichter zonder dat zo te hebben bedoeld. Voor ‘echte’ dichters heeft hij altijd een groot ontzag gehad, maar zelf heeft hij moeite zich zo te zien. Hij ziet het meer als een soort ‘zingend proza’, waarbij het inhoudelijk best diep kan gaan, maar de woorden te volgen blijven. Verder kenmerkt zijn werk zich o.a. door een voorkeur voor bijzondere thematiek: gedichten over werk (‘organisatiepoezie’), gedichten over kerst en nieuwjaar, over clichés, over politiek en bestuur en andere invalshoeken die buiten de gebruikelijke thematiek vallen.

Omdat zijn periode als stadsdichter nagenoeg geheel samenvalt met Corona is ook daar een bundel over. Hij meest koestert hij de dichtroman ‘Over de rand’. Op een dag verzamelde hij alle gedichten die hij tot zijn 28e geschreven had, legde deze op volgorde van een mensenleven en liet een oude man vertellen hoe de gedichten zijn leven beschrijven.

Inmiddels is het nodige van zijn hand verschenen. Op www.peternoordhoek.nl staat een uitgebreid overzicht, inclusief meerdere bundels van zijn hand. Deze bundels zijn ook te downloaden of verkrijgbaar via Uitgeverij MeerdanNu.

Oude boom

Ik had je zelf nog geplant, oude boom. 
Je tijd was gekomen. Ik haalde je om. 
Van je uiterste takjes tot het hart van je stam.
Ik ben al dagen bezig jou met de hand
in kleine stukjes te zagen.

Al verloor ik aan kracht en ben ik trager
dan vroeger; de jaren maakten mij taai. 
Laat de tijd aan mijn schenen zagen.
Ik ga gestaag door met jou te ontleden,
oude boom.

Jan Graafland

Midzomernacht

Het was aardedonker, maar wij waren vertrouwd met het park.
Wisten de paden. Kenden de bomen. Vonden de vijver.
Legden ons neer in het gras.

De grond was warm. De nacht was een deken waaronder
wij samen de liefde bedreven. De maansikkel hoog aan de hemel
een glimlach, geen mes nog.

Jan Graafland

Gewoon doorlopen

Niet omkijken nu. Gewoon doorlopen. Je voetstappen
horen weerklinken van de gevels. Dat gaat goed.
De uiterste brug over. De binnenstad in. En blijven doorlopen.
Nakijkers. Niet op letten. Onverslaanbaarheid veinzen.

Even stilstaan bij een foto in de etalage (de volkomen blik
van Salgado) mag wel. Maar nu weer doorlopen.
Fier rechtop aan de kroeg voorbijgaan.
Laten zien dat je het aankan; man alleen zijn.

Met je pijp in je mond. Rookwolken uitstotend
als een stoomtrein (ook van staal, en gitzwart geschilderd).
Geen acht slaan op de hond die toeschiet om te bijten,
haast de lijn breekt. Doodgewoon door blijven lopen.


Jan Graafland

Andermans

Klimop tegen de ruiten. Stof van jaren. Oude sporen van regen.
In de hoek van het venster zit een kruisspin gepropt.
Dit is mijn huis niet. Het meubilair staat mij tegen.
Andermans lepel voelt vreemd in mijn mond.

Hoe ik ook vocht, ik ben niet veranderd.
Niet deze kamer, de tochtige gang; ík breng in dit huis de leegte.
Stilte belaagt mij. Ik word er gek van. Ik wil lawaai. Waar zijn de kinderen?!
Ik verspeelde mijn grootste geluk, ben ik bang.

Jan Graafland