Er wonen woorden in mijn hoofd

Er liggen letters in mijn hoofd 
Luierend in de hangmat van de verbeelding 
Beetje schommelen op gedachtegolven 
Alsof het zomer is daarboven
 
De lelijkste tijd om een letter te zijn 

Er wonen woorden in mijn hoofd 
Eten zich een toekomst aan de keukentafel 
Groeien hun hoofd tegen de zoldering 
Om zich dan volwassen te noemen
 
Woorden wijzen soms de verkeerde weg 

Er zingen zinnen in mijn hoofd 
Kaatsende klanken aan een krekelmeer 
Rijgen regels aaneen tot sereen symfonie 
Roepend om meer vrijheid 

Of ik mijn hoofd even leegschudt op papier 

Maar de mooiste letters kennen geen volgorde 
De mooiste woorden duren eindeloos 
De mooiste zinnen zijn ongeschreven
 
Ze voelen het mooist 
Het warmst 
Het waarst 
Het raakst 

Als ik ze schrijf zijn ze verloren 
Voor de schoonheid die ik ze heb beloofd
toen ze nog woonden in mijn hoofd

Ruud Broekhuizen 

Kaarsjesavond

Bij het kijken in je ogen, verdord 
als de toekomst van je land, dat je 
achterliet, ontroostbaar, voel ik tussen 
de tranen op de mat, de veerkracht
 
om te lopen, een kind in je armen, dat 
is vernoemd naar je moeder die je 
net begroef, omdat haar benen 
te langzaam waren voor de vijand. 

Je omarmt. Ik troost. Fluister in je oor 
door het stof in je haren dat wij 
het land van hoop en licht zijn. Jij kijkt
 
of ik het leven in mijn ogen heb, dat ik je 
wil geven en ik sla ze neer. De twijfel die
ons laat rillen in het donker. Kom binnen.

Ruud Broekhuizen

2015 Kom Binnen

Bij het kijken in je ogen, verdord
als de toekomst van je land, dat je
achterliet, ontroostbaar, voel ik tussen
de tranen op de mat, de veerkracht

om te lopen, een kind in je armen, dat
is vernoemd naar je moeder die je
net begroef, omdat haar benen
te langzaam waren voor de vijand.

Je omarmt. Ik troost. Fluister in je oor
door het stof in je haren dat wij
het land van hoop en licht zijn. Jij kijkt

of ik het leven in mijn ogen heb, dat ik je
wil geven en ik sla ze neer. De twijfel die
ons laat rillen in het donker. Kom binnen.

Ruud Broekhuizen

Welkom

Waar nam de haat 
Zulke stappen 
Dat hij nu zo groot is geworden 
En wij een vreemde zeggen 
Ik wil je niet 

Waar is het welkom 
Weggegooid 

Waar? 

Waar zijn we zelf 
De zee geworden 
Die toekomst steelt

en ik een golf van schaamte 

Ruud Broekhuizen

20 seconden op de Fluwelensingel

In 20 seconden zie ik
zijn dijen trillen als hij
de krachten prachtig
op de pedalen duwt
zijn onderarmen als kabels
zo strak de schouders
stil houden en het zweet
vanonder zijn helm
over zijn kaak vloeit
en dan valt op zijn geschoren
kuit die achteloos opbolt
boven zijn toeclip terwijl
de ogen achter de zonnebril
strak kijken naar de billen
op het zadel voor hem die
hem uit de wind houden
en niet zien hoe in
ochtendvroegte kleine
kinderknuistjes zijn naam
op het wegdek hebben gekrijt
om hem vooruit te schreeuwen
van Gouda naar Parijs
over de Fluwelensingel
in 20 seconden.

Ruud Broekhuizen

Gouds Keramiek

Tot de dag klaar is
graaft hij met blote
kolenschoppen
geulen in Goudse aarde
met blaren die barsten
uit zijn gebruinde vel
en eeltjaren
gebakken in zweet

Uitgestoomd met zeep
drinkt hij met gulzige slok
schuimend gerst weg
als zij dansend op schoot
zijn droge wangen streelt
tot hij stralend opgaat
in liefdesjaren
afgekust in extase

Mooier met de dag
rimpelt de vermoeidheid
in zijn huid
tot hij valt en gebroken
weggedragen in het gat
waar tranen neerdalen
op zijn jaren
als kwetsbare klei

Ruud Broekhuizen

Dichtbij Leo Vroman

Ach lief, hoe ver heeft de dood je meegenomen?
Jij bent altijd dichtbij

In woorden die al zijn uitgesproken
En jij herkauwt in fruitig vers
In de taal van 70 jaar weg
Muggen, larfjes en de tor
Die zijn bips parmantig poetst
Terwijl jij ze innemend beloert

Ach lief, hoe dichtbij

Jouw bijna honderdjarige hand
Op mijn bijna honderdjarige huid
Streelt de dood voor ons uit
Als de verloofde brieven van jaren
Die je zo hard drukt tegen je borst
Dat mijn hart hetzelfde ritme bonst

Ach lief, hoe ver is de dood?
Bij mij
Om dichtbij te zijn

Ik dichtbij
Wij dichtbijen
Leo dichtbijt

Een werkwoord
zonder verleden tijd

Ruud Broekhuizen

Sloop de Muren

Sla tegen de muren van de kazerne.
Met bulldozers en betonnen ballen.
Verpulver het cement
dat onze vrees voor de koude oorlog
vastlijmde aan de hoop op vrijheid.
En ontsteek een fontein van vuurwerk
terwijl we dansen op het vlakke zand 
met wildvreemden.
Dicht tegen elkaar.
Nooit meer iets tussen ons in.

We slaan tegen de tegels van de moskee.
Met jihadpreken en rollende hoofden. 
Zetten een muur
tussen juffrouwen in korte rokjes
en moslimmannen in een lange jurk.
Leggen de kooltjes op de barbecue,
of trekken ons onverdoofd terug
in onze achtertuin.
Met een eigen hekje.
Zonder uitzicht op de buren.
Ik wil dansen.
Dicht tegen je aan.

Ruud Broekhuizen

Meisje met hoofddoek in de sneeuw

Zachtjes hurkt ze door haar knieën 
Haast teder kust de schoen haar bil
Buigt haar hoofd zwaarlijk naar beneden
Plukje zwart valt van onder haar doek 
Haar hand steekt van links naar voren 
De wijsvinger priemt omlaag
Ze schrijft diepe letters in de sneeuw
Die bijna de stoeptegel raken
En om het laatste punt te maken
Strekt haar hele arm zich uit
Haar evenwicht bewaart ze
Dicht tegen haar frêle lijf 
Dat bonig beeft en bibbert
In één snelheid herrijst het lichaam
  

Tot alle tekens zijn neergezet 
En draait ze rug naar haar buik
Met de schouders recht omhoog
Stapt ze herinneringen in het wit
De vlokken vullen de geblokte letters
Over een uur en misschien wat minuten
Zijn haar letters volgedwarreld
Met vlokken en vergeten
Kan niemand de hoop meer lezen
Dat het nooit meer donker wordt

Ruud Broekhuizen 

2014 Rafels van de ziel

Als ik met mijn vingers langs de rafels van je ziel ga,
je raak op je aller teerst waar de wraak heerst
de wrok in zijn hok ongedurig stampt
en liefde verdampt. Zul je dan vechten?

Zal ik je stem herkennen als ze overslaat
in geweld versmelt
en je ogen verstillen in spiegelloos hard zonder mededogen
voor de vijand.
Als ik dat kan zijn?

Kun je lopen langs de vlammen van het vroeger
en verscherfde dromen?
De rook opstoken
als ik schreeuw te stoppen, je genade geef.
Schop je dan nog na?

Rest er nog iets van een mens
als de messen vallen het bloed wegspoelt langs de verzoening, die zijn hand
uitsteekt naar het verstand. Zou dat nog kunnen?

Als ik met mijn vingers
de rafels van je ziel raak wil je dan zoeken
naar het goede
mij optillen en zo ver dragen
tot onze lippen
elkaar in slaap raken. Wil je dat doen?

Ruud Broekhuizen