2018 Waar poëzie niet praten mag

Ik ben dichter en mag spreken.
Hoewel onzichtbaar,
Hoort u alles wat ik wil.

Er zijn landen waar poëzie
Niet praten mag.
Waar dichters in de aanval gaan,
Met megafoon een handvol kopers
Van supermarkt of slagerij
Bedelven onder woorden,
Omdat verder in de stad
Macht en onrecht
Een homo of een lesbo
Het recht op warmen aan een kaars belet
En kassa tot kansel wordt gesmeed
Om te zeggen wat je redden kunt
Uit de puinhoop van een pennenlikker,
Bureaucraat, of president-proleet.

Dames-dichters:
Gouda’s Roze Stad omarmt
Met kaarsenarmen
Dennentakken,
Uw liefde voor elkaar,
Uw kracht van eigen woorden.

En als u ook maar eenmaal denkt
Aan verdrukte Braziliaans poëzie:
Ben ik groter dicht dan dichter
En heb ik alles wat ik wil.

Pieter Stroop van Renen

Dit gedicht is een ode aan de Braziliaanse, activistische poëzie-groep Slam das Minas, die in Brazilië strijdt voor LHBTI-gelijkheid.

Hoeveel gekken telt Gouda?

Hoeveel gekken telt Gouda.
Ik begin te tellen bij 1.
de burgemeester.
Maar een kromgebakken
zwerver scheldt me uit
Dat die en die nog gekker
Is en telt op kleine duimpjes verder.

2-ben jij met je maffe streken
3-je gedichten, die tellen voor twee
4-zoals je vroeger was
5-zoals je eindigt straks.

Heel Gouda telt nu mee
De burgemeester dirigeert de stoet
Van mafioze mafketels
die tellen wie gek genoeg
Is voor een lijst.

2001,
2002 en
2003

Alle getelde gekken
Moeten op de markt staan.
Met mutsen op,
toeters voor,
Ezelsoren,
Allemaal,allemaal!

een dichteres tilt haar paarse rokken op.
‘Ik heb er niks onder aan,
Tel me mee.’

60.001,
60.002 en
60.003

De markt staat vol en ik
Hang een lijst vanaf de Sint Jan,
tot de stenen van het plein.
Een kerk valt om.
Er rollen kazen over het plein.
We blijven tellen.

Snel, de maagd Marianka er nog op.
Want zo’n oranje jas
Dat kan niet meer,
En de bourgeousie van bunnik,
De hele familie, want die
Hebben zulk raar haar.

We juichen en we zingen
De lijst is compleet
En tot in Bergambacht klinkt
Ons volkslied

Zeventigduizend Goudsbegaafde Zotten
Zullen Zalig Zielsgelukkig Zwemmen
Zonder Zwembroek Zalig Zoutig Zwembad*

Op Zotte Zaterdag

Joost Reichenbach
*naar Urbanus van Anus

Dichter op Gouda

Louter lichtende lijnen
van stadhuis naar godshuis
van schouwburg fel gekleurd reikend naar bioscoop
van cultuur naar cultuur
van mijn
naar ons thuis


Er loopt geen grens
tussen bibliotheek en Vromanplein
tussen stad en water
tussen stad en weideland
tussen mijn en jouw stad

Een stad om te blijven
nergens een scheidslijn
grenzeloos

Dichter op Gouda kan ik niet zijn

De blonde Sint Jan

Ik staar naar een foto
Waarop de blonde Sint Jan
Haar haren van links
Naar rechts zwiept,
Raak het Stadhuis even aan
Dat tussen de bedrijven door
Knipoogt naar de kijker.

De Markt lacht breed
Met hagelwitte tanden
Om al mijn gestaar en geprevel
Mijn obligate prijzerij

En toch is er een Stad om van te houden
In volle weemoed naar
Te verlangen

Als je op vakantie denkt even
Weg te zijn maar toch in
Heimwee zit gevangen

Joost Reichenbach

Ben jij dit, mijn stadje

Ben jij dit, mijn stadje?
Loop ik echt
Van de Wilhelminastraat de Markt op
In opmaat tot thuiskomst?

Ben jij dit, mijn stadje?
Ben jij bij dit wenden der nacht
Als enige in staat om mijn looptocht van liefde
Te bedekken met stilte?

Ben jij dit, mijn stadje?
Stuur jij nu een veger van Cyclus
De straat op om even
Geluiden te maken omdat ik wat reuring behoef?

Ben jij dit mijn stadje?
Laat jij het Stadhuis met zijn vuurrode luiken
Even plechtstatig neigen naar waar ik
Mijn voetstappen zo schielijk zacht neerzet?

Ben jij dit mijn stadje?
Weet dan dat ik thuis in de nazit
Met twee glazen whiskey
Gelukzalig weet
Dat jij mij weer gidste en rust gaf

Joost Reichenbach

Als ik weg zou gaan van hier

Als ik weg zou gaan uit Gouda
Zou de IJssel niet meer vloeien
Stopt het grazen van de koeien
Als ik weg zou gaan van hier

Als ik weg zou gaan uit Gouda
Zou de Waag het wegen laten
Zal het orgel niet meer praten
Als ik weg zou gaan van hier

Als ik weg zou gaan uit Gouda
Zou de kerk het glas ontberen
Zou geen trein meer arriveren
Als weg zou gaan van hier

Ik zou niet weten waar te schuilen
Zou me schamen voor mijn huilen
Als ik weg zou gaan van hier

Dus moet ik in Gouda blijven
Om de liefde te bedrijven
Om nog een gedicht te schrijven
En niet weg te gaan van hier

Joost Reichenbach

2017 G e b o o r t e

terwijl ze steentjes slingerden
over dolende schapen
wandelden zij
vanuit het duister
naar het wonder
dat de wereld binnenstormde in een licht

het smeulen in hen begon
van as
naar branden
naar heilig vuur
ze wilden lichtdragers zijn
geen afvalligen of verraders
maar ze waren naast herders ook
Mattheus, Paulus, Jozef, Lucas
misschien zelfs Judas en Petrus in één
ze riepen hun kuddes bijeen
zochten het Kind dat een Naam kreeg
zodat het geroepen kon worden
vanuit het donker
naar schemer
naar licht

Hanneke Leroux

De donkere kamer van een gedicht

Voor  de fotograaf die schijn vertaalt naar  werkelijkheid
en andersom
die met de ogen bijna dicht
-soms zelf nog gist naar wat het is-
in een flits
een trits  gevoelens weet vast te leggen
die zonder woorden beeldend weet te zeggen
dat mijn verbeelding achterblijft

Voor jou is dit gedicht
ik beschrijf je subjectief en onbelicht
vanuit een  ander perspectief

en  neem je mee in mijn gedachten
haal je behoedzaam door een badje
tot er een sterk zwart wit verschijnt
een trotse glimlach die beklijft
die als mijn schijn bedriegt
en alles grijs en donker blijft
wat kleur geeft aan mijn dag

De donkere kamer van een gedicht is voorgedragen in de Agnietenkapel  bij de opening van de expositie van de Goudse Fotoclub op 9 oktober 2017. De Goudse Fotoclub bestond in 2017 70 jaar.

Gouda bij nacht

Van bovenaf ziet de stad er niet anders uit
Nietsvermoedende mensen
komend en gaand wie weet waarheen
de Goudse contouren en grenzen
onmiskenbaar herkenbaar
maar vanbinnen broeit er iets

Het is nog licht. De avond valt voor het eerst weer helder
en zacht
Een enkel wolkje aan de lucht
Een wethouder fietst
eenzaam weg van het Huis van de Stad

Iets grijpt ons dan naar de keel we weten niet wat

Van bovenaf ziet alles er nog hetzelfde uit
Vanbinnen broeit er iets
Het gaat over grenzen
Het gaat over politiek
De teerling wordt geworpen
De nacht valt radeloos over onze stad

Duizend en één

Ik kwam door de tuin;
jij wist dat ik zou komen
ik volgde door de schemering langs eeuwenoude bomen
het dichtbegroeide pad

Jij wachtte in je stoel
de tuindeuren als bladzijden wijd opengeslagen
het was alsof je in je eigen bundel zat
en toen je sprak dansten de woorden
als nachtvlinders rond het kaarsenlicht
hun tere vleugels openvouwend tot duizend en één gedicht
woorden zo jong, zo oud en ook zo pijnlijk mooi vertrouwd

Duizend en één is een ode aan Gouda’s eerste stadsdichter Inez Meter. Het gedicht is op een wand gekalligrafeerd in boekwinkel Verkaaik aan de Lange Tiendeweg